2012.02
Los nummer

2012.02

€ 10
(prijs België)
€ 16
(prijs Europa)
€ 18
(prijs buiten Europa)

prof.dr. Hans Fidom,[editoriaal] Orgelkunde & Orgelkunst
A.C. de Graaf, De familie Brebos, hoforgelmakers van Koning Filips II
A. Focquaert, Aspecten van Lemmens' leven in Engeland (I): Londen, 1851-1869
P. Thomas, Het Lovaert-orgel van Gontrode gerestaureerd
P. Roose, Het gerestaureerde P. Van Peteghem-orgel te Landskouter

Bestellen

A.C. de Graaf: De familie Brebos, hoforgelmakers van Koning Filips II

Dit artikel behandelt de werkzaamheden van de Brebos-familie, die in de tweede helft van de zestiende eeuw een aantal belangrijke orgelbouwers voortbracht. In een chronologisch overzicht wordt tevens een beeld geschetst van de historische achtergrond. Met name de opkomst van het protestantisme en, in het verlengde daarvan, de opstanden in de Lage Landen en de repressie door de Spaanse regering onder Filips II, hadden een grote weerslag op het leven en werk van de Brebos-familie.
Gieles Brebos werd rond 1535 geboren in Lier en vestigde zich als jonge zelfstandige orgelmaker in Antwerpen. Van daaruit kreeg hij verschillende opdrachten in de stad zelf (o.a. meerdere orgels in de O.-L.V.-kerk, Sint-Joris) en in de omgeving (Leuven, Mechelen, Hoogstraten, enz.). Vrij kort na de oplevering, tijdens de eerste Antwerpse beeldenstorm in 1566, werden sommige instrumenten al verwoest of zwaar beschadigd. De herhaalde oorlogshandelingen in de stad en daarbuiten kunnen er mede de oorzaak van zijn dat Gieles Brebos uiteindelijk zijn heil zocht in Spanje. Zijn zoon Gaspar had zich reeds in 1572 in Madrid gevestigd en was daar als stemmer van de Koninklijke Kapel aangesteld. Gieles zelf verhuisde waarschijnlijk in 1577, zijn andere zoon, Jan, wellicht in 1579. Gieles' broer Hans trok in 1568 naar Kopenhagen en werd daar vrij spoedig tot hoforgelbouwer benoemd. Hij overleed in 1603.
Gieles had nog vanuit Antwerpen de opdracht gekregen voor twee positieforgels voor het Spaanse hof, en het was dus, ook gezien de positie van zijn zoon Gaspar, niet onlogisch dat hij in 1578 de opdracht kreeg voor de vier orgels van het kloostercomplex El Escorial, dat Filips II liet bouwen en waar hij bij voorkeur resideerde. Andere, soms zeer prestigieuze, projecten volgden.
Gieles Brebos stierf in 1584. Zijn zoons Gaspar en Jan zetten de orgelbouwwerkzaamheden voort. Gaspar stierf in 1588, Jan in 1609, een andere zoon Nicolaas wellicht kort daarna.
Het artikel gaat ook nader in op Brebos' Antwerpse periode. Geen enkele van de orgels uit die periode werd bewaard en slechts van vier instrumenten kennen we de dispositie. De informatie uit de bronnen van die tijd is bovendien niet altijd eenduidig. Tot de Antwerpse periode moeten we overigens ook een gedocumenteerde prijsopgave rekenen voor de Santa Maria presso San Celso te Milaan.
Er is heel wat iconografisch materiaal bewaard van het interieur van de Antwerpse kathedraal in de Brebos-periode, wat in principe mogelijkheden zou moeten bieden om conclusies te trekken i.v.m. de orgelfronten. Voorzichtigheid is echter geboden: de schilderijen zijn immers niet per se natuurgetrouw. Niettemin schijnen de afbeeldingen grotendeels op slechts twee modellen gebaseerd te zijn, beide in laatgotische stijl met vleugeldeuren en middentoren: een groot orgel met rugpositief en een kleiner zonder rugpositief.

Annelies Focquaert: Aspecten van Lemmens' leven in Engeland (I): Londen, 1851-1869

De meeste biografische bronnen zijn kort over het Engelse luik van Lemmens' leven. Lemmens lijkt grote successen te hebben behaald 'in het gezelschap van zijn vrouw' vanaf 1869, eerst als organist, later ook als pianist en harmoniumleraar. Maar wie de Engelse bronnen ter plaatse onderzoekt, krijgt een veel gevarieerder en concreter beeld van deze periode.
Lemmens maakte voor het eerst kennis met de Engelse muziekwereld tijdens zijn bezoek aan de Great Exhibition van 1851 in Londen, waar hij in gezelschap van Fétis de orgels ging bespelen. De Engelse sopraan Helen Sherrington, met wie hij huwde in 1857, bracht hem op verschillende Londense podia, waarbij hij als haar begeleider zowel piano als harmonium speelde, maar vaak ook de kans kreeg om als solist op te treden. Het was voor een buitenlands pianist-organist niet zo eenvoudig om eind de jaren 1850 voet aan de grond te krijgen in Londen, ook al omdat er bij de pers een zekere irritatie was tegenover buitenlandse musici, zowel in het concertleven als in het muziekonderwijs. De eerste reacties op Lemmens' optredens als pianist waren niet positief. Als organist kreeg hij maar enkele gelegenheden om naar buiten te komen met zijn talent. Eén concert in 1861 stak er met kop en schouders boven uit, maar dit had geen blijvende impact. Het lijkt erop dat hij voor een deel in de schaduw van zijn vrouw leefde, zoals ze zelf ook aangaf. Lemmens zou vanaf het begin van de jaren 1860 wel meer een meer succes krijgen met zijn uitzonderlijke talent op het harmonium. In totaal speelde Lemmens in Londen tussen 1856 en 1869 (voor zover geweten) 18 concerten op harmonium, 4 op piano, 3 op orgel; van 2 concerten is niet duidelijk op welk instrument ze gespeeld werden.
In 1864 en 1865 kwamen er twee wendingen in Lemmens' leven in Londen: vanaf juni 1864 werd hij (met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid) organist in de katholieke Jezuïetenkerk in Farm Street (tot 1874); vanaf 1865 gaf hij les in minstens twee Londense muziekscholen. Zijn werkgebied verschoof, onder meer dankzij het succes van zijn vrouw, meer en meer naar nieuwe engagementen in Engeland, wat zijn positie als orgelleraar in Brussel geleidelijk aan onder druk zou zetten.
In een volgend artikel zal Lemmens' ontslag als orgelleraar in Brussel aan bod komen, naast een overzicht van zijn concertleven in de provincies en in Ierland ('en compagnie de sa femme'), aangevuld met Lemmens' activiteiten als muzikaal en commercieel ondernemer, zijn leerlingen in Engeland en de publicaties van zijn werken die in Engeland verschenen.